Fokken op uiergezondheid leidt tot minder (subklinische) mastitis

categorie Coöperatie
20
nov
2020
0
Reacties

Rond de eeuwwisseling kwam er binnen de Nederlandse fokkerij voor melkvee meer aandacht voor levensduur, gezondheid en vruchtbaarheid. Nederland was in die tijd een van de eerste landen in de wereld die deze kenmerken opnam in het nationale fokdoel.

Een van die gezondheidskenmerken was uiergezondheid. De genetische aanleg voor dit kenmerk was de in de jaren 80 en 90 sterk gedaald. In figuur 1 is te zien dat de daling in genetische aanleg voor uiergezondheid in het begin van deze eeuw stopte toen het kenmerk werd opgenomen in het fokdoel.

Na verloop van tijd werd de weging van uiergezondheid in de NVI-formule wat verhoogd. Er is dan ook te zien dat in de laatste tien jaar de genetische aanleg weer is toegenomen. Een vergelijkbare ontwikkeling is te zien in het verloop van het percentage vaarzen met subklinische mastitis, wat een indicator is voor de uiergezondheid. Tot ongeveer 2006 nam het aantal vaarzen met subklinische mastitis jaarlijks toe, maar door extra aandacht voor uiergezondheid in de fokkerij én in het management is dat aantal de laatste vijftien jaar sterk afgenomen.

Om het verband met genetische aanleg goed in beeld te brengen is in figuur 1 niet het percentage vaarzen met subklinische mastitis, maar juist het aantal gezonde vaarzen (dus zonder klinische mastitis) weergegeven. Duidelijk zichtbaar is dat dit percentage in de laatste vijftien jaar sterk is gestegen.

 

Figuur 1. Trends in de fokwaarde uiergezondheid (hf zwartbont) en het percentage vaarzen zonder subklinische mastitis (hf rood- en zwartbont).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *